Hoge (en realistische) verwachtingen (vanuit ouders en vanuit school)

Vanuit de ouders

Veel nieuwkomersouders willen graag dat hun kinderen goede cijfers halen op school en stijgen op de maatschappelijke ladder. Maar nieuwkomerskinderen moeten tegelijkertijd vaak hun rol in het gezin vervullen en meehelpen in de opvoeding van jongere broertjes of zusjes. Ook vertalen ze nog wel eens voor hun ouders. Kinderen en ouders vinden dat vooral problematisch als het om moeilijke onderwerpen gaat als crisissituaties en een bezoek aan een specialist in het ziekenhuis. In een aantal gevallen, wanneer ouders zelf niet in staat zijn hun kind voldoende te ondersteunen in hun schoolcarrière maar wel veel van hen verwachten, kan dat leerlingen alsnog gaan belasten. Kinderen zijn en blijven loyaal aan hun ouders, waarderen hen en vallen hen zelfs niet af als ze negatieve gevoelens hebben.

Vanuit de school

Het geloof in eigen kunnen van de leerkracht (teacher self efficacy) hangt sterk samen met de ontwikkeling van het geloof in eigen kunnen van het kind (child self efficacy). Allereerst is het belangrijk om te beseffen dat er sprake is van onbewuste mechanismen, in het brein van de leerkracht. Het is niet waarschijnlijk dat leerkrachten bewust lagere verwachtingen hebben van kinderen. Het is niet zo dat leerkrachten bepaalde kinderen minder gunnen, noch dat zij denken dat sommige kinderen het niet in zich hebben te kunnen leren. Verwachtingen zijn vaak gebaseerd op factoren als talent, thuismilieu en werkhouding. Deze verwachtingen blijken bovendien hardnekkig te zijn. Als een leerling eenmaal op basis van deze factoren een plek heeft gekregen in de zogenaamde prestatiehiërarchie, stellen docenten dat niet zo gemakkelijk weer bij.

Om af te komen van lage verwachtingen is het dus van belang om eerst objectief naar het kind te kijken en uit te gaan van de talenten en potentie van het kind. Daarnaast betekent het bewust werken aan hoge(re) verwachtingen van kinderen vooral dat leerkrachten hogere verwachtingen van zichzelf hebben.

Richt je vooral op wat leerlingen kunnen en laat hen daarmee succeservaringen opdoen. Sluit aan bij de ‘zone van naaste ontwikkeling’ van een leerling: daag ze uit in stapjes die passen bij hun ontwikkeling: de stapjes moeten niet te klein en niet te groot zijn. Realiseer je ook dat leerlingen per dag of week kunnen wisselen in wat ze laten zien of aankunnen (afhankelijk van hoe ze zich voelen).