Longkanker

Longkanker

Bij kanker veranderen de goede cellen in het lichaam.
Dit worden slechte cellen.
Deze slechte cellen blijven groeien. Het worden er steeds meer.

Bij longkanker zit de kanker in een long.

 

 

1. Luchtpijp
2. Longen

Longkanker

Bij longkanker zit de kanker in een long.
Longkanker kan komen door roken.
Soms komt longkanker niet door roken.

In het ziekenhuis krijg je onderzoeken.
De onderzoeken laten zien hoe erg de kanker is.
En welke soort longkanker je hebt.

Er zijn twee soorten longkanker. Kleincellige longkanker en niet-kleincellige longkanker.
Bij kleincellige longkanker is de kans dat de kanker ook naar een andere plek in het lichaam gaat, groter dan bij niet-kleincellige longkanker.

Er zijn verschillende behandelingen tegen longkanker.
Na de onderzoeken in het ziekenhuis, beslis je samen met je arts welke behandeling het beste is.

 

 

  1. Luchtpijp
  2. Long
  3. Tumor long
Uitzaaiingen

Longkanker begint in een long.
Soms gaat de longkanker ook naar andere plekken in het lichaam.
Dat zijn uitzaaiingen. Een andere naam voor uitzaaiing is metastase.

Uitzaaiingen kunnen komen in bijvoorbeeld:

  • de andere long
  • de hersenen
  • botten
  • de bijnieren
  • de lever

In het ziekenhuis krijg je onderzoeken om te zien of je uitzaaiingen hebt.

Als je uitzaaiingen hebt, wordt je niet meer beter. Door behandelingen kun je wel langer leven of minder pijn hebben.
Als je pijn hebt, zijn er behandelingen mogelijk die de pijn  minder maken.

1. Tumor long
2. Uitzaaiing in andere long
3. Uitzaaiing hersenen
4. Uitzaaiing bijnier
5. Uitzaaiing lever
6. Uitzaaiing bot

Open operatie of kijkoperatie

Samen met de arts beslis je welke behandeling het beste is.

Sommige mensen krijgen een operatie om de longkanker weg te halen.
Soms is het genoeg om een deel van de long weg te snijden.
Soms moet de dokter een hele long weghalen.

Voor het weghalen van de tumor is soms een grote snee nodig.
Deze operatie noemen we een ‘open operatie’.

Vaak kan de dokter de tumor ook weghalen met een kijkoperatie.
Bij een kijkoperatie opereert de dokter via kleine sneetjes en gebruikt een camera.

Tijdens de operatie ga je onder narcose.
Je slaapt tijdens de operatie en voelt geen pijn.

 

 

1. Long
2. Snee

Oefenen na operatie

Na de operatie blijf je meestal een paar dagen in het ziekenhuis om te herstellen.

Na de operatie oefen je met ademhalen en bewegen.
Het oefenen doe je samen met een fysiotherapeut en een verpleegkundige.
De fysiotherapeut helpt je ook met het ophoesten van slijm.

Je komt na de operatie regelmatig op controle in het ziekenhus.
De longarts kijkt bij de controles of de kanker weg is.
De longarts vraagt ook hoe het met je gaat.
Vertel het als je pijn hebt of als je last hebt met ademen.
De longarts en de verpleegkundige kunnen je helpen.

Chemotherapie bij longkanker

Veel mensen met longkanker krijgen chemotherapie.
Chemotherapie zijn medicijnen tegen kanker.
Deze medicijnen doden de kankercellen of ze remmen de kankercellen.
Hierdoor kan de kanker soms verdwijnen.

Het kan zijn dat je niet meer beter kunt worden.
Chemotherapie kan dan helpen om minder pijn te voelen en om langer te leven.

Chemotherapie kun je op verschillende manieren krijgen:

  • Door een infuus
  • Als pillen
Bijwerkingen chemotherapie

Chemotherapie kan bijwerken geven, zoals:

  • Moe zijn.
  • Het uitvallen van haren.
  • Misselijk zijn.
  • Diarree of verstopping.
  • Uitslag van de huid of een andere kleur van de huid.
  • Pijn in de mond.
  • Minder zin in eten.

Vertel aan de longarts wat jij belangrijk vindt in jouw leven.
Vertel bijvoorbeeld over je hobby’s.
Dan weet de arts wat de chemotherapie voor jouw leven betekent.
Samen beslissen jullie of chemotherapie voor jou het beste is en welke chemotherapie je dan krijgt.

Radiotherapie

Veel mensen met longkanker krijgen radiotherapie.

Radiotherapie bij longkanker
Radiotherapie is een behandeling met sterke röntgenstraling.
Een ander woord voor radiotherapie is ‘bestraling’.
De bestraling maakt kankercellen dood.
De bestraling wordt gericht op de longkanker
en gaat door de huid heen.

Een dokter die behandelt met bestraling is een radiotherapeut.
De radiotherapeut overlegt met jou welke bestraling voor jou het beste is.
En hoeveel bestralingen er nodig zijn.

Hoe gaat een behandeling met bestraling?
Tijdens de bestraling lig je op de bestralingstafel.
Eerst krijg je een CT scan om te controleren of je goed ligt.

Dan begint de bestraling.
Je blijft alleen in de kamer. Vanuit een andere kamer wordt goed op je gelet.
Het bestralingstoestel draait om je heen en kan je van alle richtingen bestralen.

De bestraling doet geen pijn.

Klachten na radiotherapie

Een paar weken na de bestraling kun je klachten krijgen, zoals:

  • Moe zijn.
  • Pijn bij het doorslikken van eten
    (als je bestraald bent in de buurt van de slokdarm).
  • Last van de huid op de plek van de bestraling.

Na de behandeling met bestralingen kom je voor controles in het ziekenhuis.
De dokter kijkt of de kanker weg is.
De dokter kijkt ook of je klachten hebt van de bestraling.
De dokter probeert deze klachten dan te verminderen.

Infuus met immuuntherapie

Immuuntherapie bij longkanker
Sommige mensen met longkanker krijgen immuuntherapie.

Immuuntherapie is een behandeling om het afweersysteem sterker te maken.
Het afweersysteem beschermt het lichaam tegen slechte cellen, bijvoorbeeld tegen een virus of een bacterie.
Het afweersysteem ziet ook kankercellen, maar denkt dat kankercellen niet gevaarlijk zijn.
Door immuuntherapie doodt het afweersysteem de kankercellen wel.

Je krijgt immuuntherapie via een infuus.
Dit gebeurt 1 keer per 2 of 3 weken.

Een andere naam voor immuuntherapie is ‘immunotherapie’.

Bijwerkingen immuuntherapie

Immuuntherapie geeft meestal minder bijwerkingen dan chemotherapie.
Maar er zijn wel bijwerkingen, bijvoorbeeld:

  • moe zijn
  • huiduitslag
  • diarree

Soms zijn de bijwerkingen zo erg dat je moet stoppen met de immuuntherapie.

Na het stoppen kunnen bijwerkingen nog even doorgaan.
Maar de goede werking van de medicijnen kan ook nog even doorgaan.

Veranderingen in de cellen

Doelgerichte therapie bij longkanker
Je kunt ook longkanker krijgen als je niet hebt gerookt.

De cellen zijn dan zelf veranderd in slechte cellen.
Hierdoor ontstaat kanker.

Deze veranderingen in cellen heten ook ‘mutaties’ of ‘translocaties’.

De behandeling bij deze soort longkanker is meestal doelgerichte therapie.

Bij doelgerichte therapie slik je medicijnen.
De medicijnen maken de kanker kleiner.

Ook stoppen ze de groei van slechte cellen.

Bijwerkingen doelgerichte therapie

Doelgerichte therapie geeft meestal minder bijwerkingen dan chemotherapie.
Maar er zijn wel bijwerkingen, bijvoorbeeld:

  • moe zijn
  • huiduitslag
  • diarree
Palliatieve zorg

Je krijgt palliatieve zorg als je niet meer beter kunt worden.
Je kunt nog weken, maanden en soms jaren leven,
maar je kunt niet meer beter worden.

Het doel van palliatieve zorg is dat je zo lang mogelijk leeft in een goede kwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van palliatieve zorg is
het verhelpen of verminderen van klachten, zoals:

  • Benauwd zijn
  • Pijn
  • Angst
  • Slecht slapen

Palliatieve zorg kan ook een behandeling tegen de kanker zelf zijn.
Dan is het doel van de behandeling dat de kanker minder snel groeit.
Daardoor kun je langer leven met minder klachten.
Een palliatieve behandeling tegen de kanker geneest je kanker niet.

Je longarts, verpleegkundige of huisarts helpt je.
Samen met hen beslis je steeds wat de beste zorg is in jouw situatie.
Vertel ook waar je zorgen over hebt.
Zij kunnen je steunen.

Longkanker
Longkanker
Uitzaaiingen
Open operatie of kijkoperatie
Oefenen na operatie
Chemotherapie bij longkanker
Bijwerkingen chemotherapie
Radiotherapie
Klachten na radiotherapie
Infuus met immuuntherapie
Bijwerkingen immuuntherapie
Veranderingen in de cellen
Bijwerkingen doelgerichte therapie
Palliatieve zorg

Bij kanker veranderen de goede cellen in het lichaam.
Dit worden slechte cellen.
Deze slechte cellen blijven groeien. Het worden er steeds meer.

Bij longkanker zit de kanker in een long.

 

 

1. Luchtpijp
2. Longen