Waarom onderwijs niet bijdraagt aan gelijke kansen (maar dat wel zou kunnen)

Bij Pharos zien we aandacht voor de sociaal emotionele ontwikkeling van kinderen ‘welbevinden op school’ als belangrijke manier om sociaal-economische gezondheidsverschillen terug te dringen. In Nederland hebben onze kinderen het gemiddeld heel goed maar de verschillen zijn erg groot. Mensen met de laagste opleiding leven 5 jaar korter en beginnen 15 jaar eerder te kwakkelen met hun gezondheid dan de mensen met de hoogste opleiding.

Onder het motto ‘wie hard werkt kan van een dubbeltje altijd een kwartje worden’ hebben we een samenleving ingericht die bol staat van de goede intenties. Maar van gelijke kansen komt in de praktijk maar weinig terecht. In deze oproep aan gemeenten om meer samen met het onderwijs op trekken wil ik me richten op 2 aspecten. Enerzijds het verhaal van een samenleving waarin we niet zomaar kunnen roepen dat we hard werken aan gelijke kansen. En anderzijds de elementen die van grote meerwaarde kunnen zijn binnen het huidige systeem.

Waarom zijn het onderwijs en het vraagstuk van de sociale ongelijkheid zo sterk verbonden? We zien onderwijs en daarmee sociale mobiliteit nu al decennia als oplossing voor sociale ongelijkheid. Wie hard werkt kan immers alles worden wat hij wil. Met deze overtuiging hebben we vormgegeven aan een me-ri-to-cra-tische samenleving: een systeem gebaseerd op verdienste. Als je goed je best doet op school, haal je goede cijfers, kun je worden wat je wil en succesvol zijn. Dit denken hebben we onbewust geïncorporeerd. De realiteit is anders: want deze meritocratie heeft er in de afgelopen jaren niet toe geleid dat de sociale mobiliteit is toegenomen. Integendeel: de verschillen zijn alleen maar toegenomen. Kinderen die met een achterstand de basisschool binnenkomen, verlaten die na 8 jaar onderwijs meestal met een nog grotere achterstand.

De mensen met een hoger inkomen doen er –bewust of onbewust- alles aan om hun bevoorrechte positie door te geven via ondersteuning, extra bijles en specialistische zorg. Een papieren diploma wordt meer waard dan wat je aan kennis, ervaring en vaardigheden hebt. En dit terwijl kinderen de streetwise zijn een bak aan levenservaringhebben, en kinderen die gevlucht zijn weten wat echt belangrijk is in het leven… De vraag is in hoeverre we dit in onze samenleving nog waarderen.

De schrijver Michael Sandel schrijft hierover in zijn laatste boek ‘De tyrannie van de verdienste’. Hij noemt het huidige onderwijssysteem ‘het laatste aanvaardbare vooroordeel’. In een tijd waarin we hard werken om te zorgen dat de migratiegeschiedenis van je familie of je geslacht niet mogen bepalen wat je wel of niet kunt worden is er weinig aandacht voor de impact van opleiding. Wie veel verdient heeft daar hard voor gewerkt op school. Wie weinig verdient had dus harder moeten werken. Daar waar vroeger de adel via bezit hun bevoorrechte positie doorgaf aan hun kinderen, geven de bevoorrechte ouders hun privileges nu door via het onderwijs. Het mechanisme is er dus nog steeds maar het is minder zichtbaar en daarom moeilijker te duiden en te bestrijden. De illusie dat ons huidige onderwijssysteem gelijke kansen biedt draagt dus bij aan de hardnekkigheid van het probleem. Dit geeft goed weer waarom we gelijke kansen niet gaan realiseren door ons te focussen op de cito scores.

Toch kan de school wel die motor voor persoonlijke groei en kansengelijkheid zijn. Maar het onderwijs kan het niet alleen. Als ongelijkheid ver voor de schoolpoort begint, kan zij niet daarbinnen worden opgelost. In het streven naar maximale talentontwikkeling is de verbinding tussen thuis, school en omgeving daarom onmisbaar.

Gelukkig is er binnen dit systeem ook nog veel wat wel kan bijdragen aan gelijk kansen. Pharos en het Trimbos instituut hebben de afgelopen 6 jaar onderzoek gedaan en in de praktijk uitgeprobeerd hoe je welbevinden vorm kun geven. Hieruit haal ik 5 ankerpunten voo het werken aan welbevinden op het niveau van de school en de gemeente.

Ankerpunten

1. Ga eens langs op school

Tot nu toe horen we van scholen heel vaak dat ze het zo fijn zouden vinden als de gemeente eens aan zou kloppen om te horen hoe het gaat met de leerlingen en zich bewust te worden van de enorme betekenis van scholen op het pedagogische vlak, te zien wat ze doen. Vanuit gemeenten horen we grote interesse in het onderwijs maar een soort drempel omdat ‘de gemeente er niet over gaat’. Scholen willen graag gezien worden en erkend worden op de rol die zij hebben in de wijk. Contact en interesse vanuit de gemeente is dus heel belangrijk.

2. Waardegedreven werken

Wat mij het meeste trof in de film die we maakten over het Stanislas college in Delft is dat alle professionals werken vanuit de waarde ‘dat ieder kind volledige aandacht verdient’. Ze kijken daarbij allemaal breed en nemen daarin verantwoordelijkheid. Ze werken onbewust heel integraal. De gang is schoon en netjes, onveiligheid wordt besproken en opgelost, er is altijd een gesprek over een onvoldoende en als het even niet lekker loopt is er extra aandacht en begeleiding via de time-in klas waarin kinderen zelf aangeven waar ze aan werken om terug te kunnen naar hun eigen klas.

3. Duurzame aanpak

Het is belangrijk om niet te redeneren vanuit projecten en interventies. Die financiering stopt of die interventie dooft uit. Het is belangrijk om te werken vanuit waarden die je als school en medewerkers uitdraagt en die je samen met de kinderen invult. Dit is wat met goed Nederlands vaak de ‘WHOLE SCHOOL APPROACH’ wordt genoemd. Nederland loopt wat deze aanpak betreft erg achter op landen als Schotland, Ijsland en Finland.

4. Werken vanuit belangstelling, oprechte interesse en vertrouwen

Iedereen werkzaam in het veld rondom kinderen heeft de beste intenties om bij te dragen aan een gezonde en gelukkige ontwikkeling. In de samenwerking tussen gemeente, onderwijs en lokale organisaties is nog veel te winnen. Het klinkt wat soft maar uit alle goede praktijkvoorbeelden komt naar voren dat oprechte belangstelling, interesse en vertrouwen hele belangrijke uitgangspunten zijn om tot een waardevolle samenwerking te komen.

5. Werk vanuit een verandertheorie

De belangrijkste vraag is misschien niet hoe je het ideaalplaatje zou schetsen maar hoe je een beweging start en die gaande houdt.

Dingen die belangrijk zijn daarin zijn een startfoto, het betrekken van alle partijen (via een PLA sessie of effectenarena), regionaal en lokaal de verbinding te leggen en cyclisch te verbeteren door vaak te evalueren en bij te sturen. En dat start weer bij mijn eerste punt: ga eens langs op een school.

Op al deze ankerpunten is in de praktijk al veel ervaring opgedaan, en op een aantal elementen gaan we dieper in. Als een rode draad loopt door alles heen dat domeinoverstijgend samenwerken een belangrijke succesfactor is. Het onderwijs kan het niet alleen, en willen we echt verschil maken dan moeten we over de grenzen van de eigen domeinen heen kijken: onderwijs en zorg samen aan de slag. Vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (8,5 miljard) en op het thema jeugdhulp (613 miljoen) komen extra middelen vrij. Ik hoop dat deze middelen ingezet worden om de verbinding te zoeken tussen deze domeinen. Het is overduidelijk hard nodig en goede voorbeelden als in Delft, Zoetermeer en Almere laten zien dat het kan.

Naar boven